Zwaai maar!

‘Volgende week heb ik vakantie’ zeg ik tegen mevrouw. Ze heeft mijn hand vastgepakt. Vandaag zijn er veel stiltes tussen onze zinnen. Ze is moe, zó ontzettend moe.

Geregeld kom ik bij haar. Er is veel om over te praten voor haar. Ik hoef alleen maar te luisteren. De laatste weken worden de bezoekjes steeds korter. Ze gaat achteruit en ze is zichtbaar moe. Ze ligt alleen nog maar op bed. Op mijn vraag hoe het vandaag met haar gaat, weet ze me geen antwoord te geven. ‘Tja, wat zal ik zeggen’ en ik begrijp het. Wat moet je ook zeggen?

Als ze wakker is geniet ze van de boom die ze kan zien en de vogel op het dak van de overburen. Ze geniet van de zon die aan de hemel schijnt en ze vertelt me dat hij draait. ‘Kwart over tien ’s morgens. Let maar op!’ en ik zeg haar dat ik zal kijken. Ze heeft gedachten die maar doorgaan en soms deelt ze er een paar met mij.

De dagen vloeien in elkaar over. Elke dag is het steeds meer afscheid nemen van het leven en meer en meer bezig zijn met sterven. Terwijl er draden zijn die nog gehecht moeten worden, moet ze ook steeds meer loslaten. Haar gedachten staan niet stil.

‘Hoe zal het zijn? Sterven?’ dat zijn vragen die haar bezig houden op dit moment. Ze blijft mijn hand vasthouden. ‘Lekker warm zijn jouw handen’ en dan sluit ze haar ogen weer. Zo zijn we samen een tijdje stil.

‘Lekker dat je vakantie hebt’ zegt ze ineens. ‘Dan zien we elkaar denk ik niet meer’ en even opent ze haar ogen. ‘Als je me niet meer ziet, zwaai dan maar naar mij’ en ik knik en zij lacht.

Ik zie haar inderdaad niet meer. Haar kist wordt uitgedragen. Bijzonder moment altijd, het afscheid van een bewoner. Als alle personeel in een rij in de hal staat, de kist op de baar voorbij komt. Als iedereen stil is en meeloopt en wacht tot aan het moment dat de rouwauto wegrijdt, uit het zicht verdwenen is.

In gedachten zeg ik haar gedag. Ik zwaai, heel even. Zoals beloofd.

Even naar zee

‘Sluit uw ogen maar’ en mevrouw sluit haar ogen. Ze zit tegenover me in een stoel. Op de achtergrond zijn de geluiden hoorbaar van de golven en de wind. ‘Kom, we gaan de zee opsnuiven’ en allebei halen we heel diep adem. Mevrouw heeft een glimlach op haar gezicht.

‘Zullen we met de voeten in het water?’ vraag ik. ‘Ik ben bang voor de golven’ zegt ze en ze opent één oog en kijkt mij aan en sluit hem vervolgens weer. ‘We doen het heel voorzichtig en we gaan niet ver. We laten de golven onze tenen aanraken’ en dan wil mevrouw wel.

In gedachten stropen we onze broekspijpen op en staan we samen bij de zee. Het zoute water raakt ons aan en gaat dan weer. We bukken ons en nemen de mooiste schelpen mee. We snuiven nogmaals en genieten van de geur van de zee en daardoor heen een vleugje zonnebrand. Ja, zij ruikt het ook.

‘Ging u vroeger naar zee?’ vraag ik. Ze knikt van ja. ‘In het land waar ik vandaan kom….’ en dan begint ze te vertellen. De zee neemt haar zomaar mee naar witte stranden en palmbomen, naar kiezelstenen en warme temperaturen. Het zijn fijne herinneringen die ze deelt.

Stilte en luisteren.

Totdat er naast het geluid van golven en wind een ander geluid hoorbaar is. Verschrikt kijkt ze me aan. ‘Wat is dat?’ vraagt ze. ‘Dat is het gekrijs van meeuwen. Dus houdt uw koekje maar goed vast’ en dan lacht ze voluit.

Tijdens de koffie, even naar zee.

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag