Eén been in de hemel

‘Jij staat met één been in de hemel’ zegt mevrouw Jacobs ineens. Ik heb haar op het toilet geholpen en wil net weglopen uit de badkamer. Mevrouw Jacobs verblijft al een aantal jaren in het verpleeghuis. Ze is bekend met dementie.

Met mevrouw Jacobs kan je nog goed een gesprek voeren. Meestal zit ze aan het hoofd van de tafel en houdt op die manier alles in de gaten. Als haar iets niet aanstaat bij een ander, benoemt ze dat meteen. Dat leidt wel eens tot de nodige woordenwisselingen aan tafel.

Na het avondeten kletsen we vaak nog even na aan tafel. Soms doen we een spelletje en soms zingen we met elkaar. Zingen kan mevrouw Jacobs als de beste. ‘Daar aan het kleine café aan de haven….’  zij kent ze uit haar hoofd en je hoort haar er bovenuit.

Als ze moe is en onrustig herhaalt ze zinnen. ‘Ik wil naar huis, mag ik naar huis?’ en ‘wanneer komt mijn dochter, wanneer komt mijn dochter?’ Dat blijft zich eindeloos herhalen, als een refrein dat in je hoofd blijft hangen. Als je bij haar bent, is ze gerust te stellen. Als je uit beeld verdwijnt, begint het geroep en uiteindelijk het geschreeuw.

Probeer dan als zorgverlener maar de rust te bewaren en geduldig te blijven. Haar eindeloos vragen, haar roepen en schreeuwen geeft onrust bij de andere bewoners en bij jezelf. Dat is niet fijn. Je wilt het als zorgverlener goed doen en het voelt als falen als je eigen geduld opraakt bij de onrust van een bewoner. Dat je voelt dat het kriebelt onder je huid als bewoners dezelfde vragen blijven stellen. Eindeloos.

‘Jij staat met één been in de hemel’ ze zegt het ineens en ik kijk haar vragend aan, alsof ik wil peilen hoe ze deze opmerking bedoelt. Bedoelt ze dit als compliment of is het cynisch? Met een glimlach kijkt ze me aan en ze knikt even. Goedkeurend knikkend, zo lijkt het. Het raakt me. Niet alleen omdat dit haar uiting is van ‘dank je wel’ zeggen, maar omdat het zo’n bevestiging is van dat wat ik ook wel wist. In haar onrust, haar verwijten en haar vragen, schuilt vooral de roep naar veiligheid en geborgenheid en de vraag: ‘Wil je bij me zijn?’

‘Jij staat met één been in de hemel’ het is een zin die nog wel eens naar bovenkomt in mijn gedachten. Mevrouw Jacobs is inmiddels overleden. Als ik aan haar denk hoor ik haar zingen en zie ik haar glimlach. Dan denk ik ook aan haar roepen en herhalen van zinnen, maar die mooie zin die ze me aanreikte overstemt alles. Dat was een inkijkje in wie ze werkelijk was, als mens.

Vakantie in de bergen.

‘Gingen jullie vroeger op vakantie?’ ik stel de vraag terwijl we koffie drinken. Aan tafel zitten bewoners met dementie. Voor mij ligt een boek dat gaat over vakantie. Mevrouw Smit vertelt dat ze heel veel landen met haar man heeft bezocht. Het liefst gingen ze richting Italië en dan gingen ze altijd met de caravan. Haar ogen kijken meteen blij als ze de herinneringen naar boven haalt

‘Wij gingen graag naar de bergen’ zegt mevrouw de Vries. Dan gingen we wandelen, maar in de winter gingen we met het hele gezin skiën. Ze kijkt dromerig voor zich uit en is dan stil. Ze wiegt heen en weer in haar rolstoel.

Ik kijk de tafel rond. Meneer Petersen vindt het moeilijk om uit zijn woorden te komen, maar als we samen de platen in het boek bekijken, glimlacht hij. ‘Wij gingen vroeger naar Ameland’ vertel ik. ‘We zaten dan in een huisje. Ik heb nog nooit gekampeerd’ zeg ik.  Mevrouw Smit kijkt me meteen verbaasd aan. ‘Heb je nog nooit gekampeerd’ zegt ze verbaasd en dan vertelt ze hoe ze vroeger met haar ouders op vakantie ging. Haar vader had zelf een tent gemaakt, van oranje stof.

Het is een gezellig moment aan tafel. Mooie herinneringen worden gedeeld en ik heb de platen in het boek niet nodig om de vakantiebeelden naar boven te halen. We zijn met elkaar in gedachten de plekken langsgegaan waar we ooit onze vakanties vierden. We waren weer even aan het strand, in de bergen of in het bos.

Niet lang daarna is mevrouw de Vries onrustig. Haar wiebelen in de stoel is overgegaan in het uit de rolstoel willen stappen. Ze lijkt geïrriteerd. Misschien is ze moe?

Het duurt even voor ik me realiseer wat er echt aan de hand is. Mevrouw de Vries vindt het net als de andere bewoners leuk om te praten over haar vakanties. Tegelijk haalt het ook iets anders naar boven. , namelijk de kwetsbaarheid waar ze nu in zit en waar ze zich ook nog deels bewust van is. Haar herinnering is tegelijk een wens die niet meer haalbaar is.

Een aantal weken later tref ik mevrouw onrustig aan op de groep. Ze is alsmaar aan het roepen en ik besluit haar mee te nemen naar beneden. Ik zet haar met de rolstoel bij het fietslabyrint. Al fietsend zie je op het scherm een locatie. Virtueel kan je bijvoorbeeld door je eigen stad of dorp fietsen. Ik heb een locatie in Oostenrijk ingesteld. Terwijl ik fiets, kijkt zij.

Als ik naar haar kijk, zie ik dat de onrust weg is. Er lijkt een glimlach op haar gezicht te zijn. In beeld zijn de bergen zichtbaar. Weer kijk ik en nu zie ik dat ze huilt. Tranen rollen over haar wangen. ‘Had ik dit beter niet kunnen doen?’ bedenk ik me. Ik rem af, maar mevrouw pakt mijn hand beet en ze knijpt er even in. Alsof ze me wil aanmoedigen om door te fietsen.

Voor heel even is ze in de bergen. Ze wordt niet belemmerd door haar kwetsbaarheid en onvermogen om te lopen. Ze is daar écht. Een uitstapje in de bergen. Ze geniet volop.

(Foto’s: Zahra Scheringa)

Haar naam in de krant

Het is gezellig in de zaal beneden. Ik loop voorbij, op weg naar de plek waar ik aan het werk ben. Er zitten een aantal bewoners beneden en sommigen hebben bezoek. De radio staat aan, er wordt gepraat met elkaar. Ik kijk de zaal eens rond en glimlach naar de bewoonster die me enthousiast begroet.

Gezellig, totdat mijn blik getrokken wordt naar een tafel bij het raam. Daar zit een bewoner en hij staart naar de krant. Ik sta even stil, ook in mijn gedachten. ‘Zijn vrouw is toch net overleden?’ gaat er door me heen. Ik loop op hem af en condoleer hem. Hij kijkt me verdrietig aan en dan zie ik dat hij de krant opengeslagen heeft bij de rouwadvertenties.

Hij zit alleen aan een tafel. Ik ga naast hem zitten en parkeer mijn eigen bezigheden. Ik hoef niet zoveel te zeggen. Hij wijst me de advertentie aan waar de namen van zijn vrouw voluit afgedrukt staan. Ik lees haar namen hardop voor en ik zie de tranen glinsteren in zijn ogen. ‘Hoe lang waren jullie getrouwd?’ vraag ik en dan vertelt hij.

Hij vertelt me waar ze elkaar ontmoet hebben. ‘Tijdens het dansen’ zegt hij. Hij glimlacht even, het is een mooie herinnering. Dan staart hij weer naar de advertentie en leest hij de namen van zijn kinderen en kleinkinderen hardop voor. In zijn stem voel je de liefde en het verdriet, omdat zijn vrouw daar niet meer bij betrokken is.

Ze zijn zoveel jaren samen geweest. Kortgeleden zijn ze hier komen wonen. Een hele verandering, maar ze waren in ieder geval bij elkaar, hier in het verpleeghuis. Nu is ze overleden. Het is moeilijk te bevatten voor hem. De laatste regels van de advertentie beschrijven wanneer de crematie is. We kijken er samen naar. ‘Overmorgen toch?’ vraagt hij. Ik knik zwijgzaam en dan rollen de tranen volop over zijn wangen.

‘Het spijt me dat ik zo moet huilen’ zegt hij ‘ik ben zo verdrietig.’ Hij veegt met zijn zakdoek de tranen weg, die maar blijven stromen . Samen zijn we stil en staren we naar de advertentie. Hij streelt de tekst met zijn vingers.

De gezelligheid, het geroezemoes en de muziek gaat aan ons voorbij. Totdat een collega op ons afkomt. Er is koffie voor de bewoners en aan hem wordt gevraagd of hij erbij komt zitten. Dat wil hij wel. De krant wordt zorgvuldig opgevouwen en belandt in de mand van de rollator.

Straks wordt de krant vast weer opengeslagen, als hij alleen op zijn kamer is. Zoekt hij haar advertentie op, met haar namen voluit afgedrukt. Zo dichtbij onder zijn vingers en nog dichterbij in zijn herinneringen en in zijn hart.

Haar naam in de krant, maar voor hem zoveel meer.

Zwaai maar!

‘Volgende week heb ik vakantie’ zeg ik tegen mevrouw. Ze heeft mijn hand vastgepakt. Vandaag zijn er veel stiltes tussen onze zinnen. Ze is moe, zó ontzettend moe.

Geregeld kom ik bij haar. Er is veel om over te praten voor haar. Ik hoef alleen maar te luisteren. De laatste weken worden de bezoekjes steeds korter. Ze gaat achteruit en ze is zichtbaar moe. Ze ligt alleen nog maar op bed. Op mijn vraag hoe het vandaag met haar gaat, weet ze me geen antwoord te geven. ‘Tja, wat zal ik zeggen’ en ik begrijp het. Wat moet je ook zeggen?

Als ze wakker is geniet ze van de boom die ze kan zien en de vogel op het dak van de overburen. Ze geniet van de zon die aan de hemel schijnt en ze vertelt me dat hij draait. ‘Kwart over tien ’s morgens. Let maar op!’ en ik zeg haar dat ik zal kijken. Ze heeft gedachten die maar doorgaan en soms deelt ze er een paar met mij.

De dagen vloeien in elkaar over. Elke dag is het steeds meer afscheid nemen van het leven en meer en meer bezig zijn met sterven. Terwijl er draden zijn die nog gehecht moeten worden, moet ze ook steeds meer loslaten. Haar gedachten staan niet stil.

‘Hoe zal het zijn? Sterven?’ dat zijn vragen die haar bezig houden op dit moment. Ze blijft mijn hand vasthouden. ‘Lekker warm zijn jouw handen’ en dan sluit ze haar ogen weer. Zo zijn we samen een tijdje stil.

‘Lekker dat je vakantie hebt’ zegt ze ineens. ‘Dan zien we elkaar denk ik niet meer’ en even opent ze haar ogen. ‘Als je me niet meer ziet, zwaai dan maar naar mij’ en ik knik en zij lacht.

Ik zie haar inderdaad niet meer. Haar kist wordt uitgedragen. Bijzonder moment altijd, het afscheid van een bewoner. Als alle personeel in een rij in de hal staat, de kist op de baar voorbij komt. Als iedereen stil is en meeloopt en wacht tot aan het moment dat de rouwauto wegrijdt, uit het zicht verdwenen is.

In gedachten zeg ik haar gedag. Ik zwaai, heel even. Zoals beloofd.

Even naar zee

‘Sluit uw ogen maar’ en mevrouw sluit haar ogen. Ze zit tegenover me in een stoel. Op de achtergrond zijn de geluiden hoorbaar van de golven en de wind. ‘Kom, we gaan de zee opsnuiven’ en allebei halen we heel diep adem. Mevrouw heeft een glimlach op haar gezicht.

‘Zullen we met de voeten in het water?’ vraag ik. ‘Ik ben bang voor de golven’ zegt ze en ze opent één oog en kijkt mij aan en sluit hem vervolgens weer. ‘We doen het heel voorzichtig en we gaan niet ver. We laten de golven onze tenen aanraken’ en dan wil mevrouw wel.

In gedachten stropen we onze broekspijpen op en staan we samen bij de zee. Het zoute water raakt ons aan en gaat dan weer. We bukken ons en nemen de mooiste schelpen mee. We snuiven nogmaals en genieten van de geur van de zee en daardoor heen een vleugje zonnebrand. Ja, zij ruikt het ook.

‘Ging u vroeger naar zee?’ vraag ik. Ze knikt van ja. ‘In het land waar ik vandaan kom….’ en dan begint ze te vertellen. De zee neemt haar zomaar mee naar witte stranden en palmbomen, naar kiezelstenen en warme temperaturen. Het zijn fijne herinneringen die ze deelt.

Stilte en luisteren.

Totdat er naast het geluid van golven en wind een ander geluid hoorbaar is. Verschrikt kijkt ze me aan. ‘Wat is dat?’ vraagt ze. ‘Dat is het gekrijs van meeuwen. Dus houdt uw koekje maar goed vast’ en dan lacht ze voluit.

Tijdens de koffie, even naar zee.

Een laatste kus

Wachten op de laatste zucht, de laatste ademhaling. In het verpleeghuis maken we dit geregeld mee. Naasten die waken, soms dagen en nachten achter elkaar. De stilte en de rust van een bewoner die niet meer bij bewustzijn is, wordt soms als beklemmend ervaren.

‘Hoort ze me nog? Weet hij dat ik er ben?’ het zijn vragen die gesteld worden. Vaak denk ik terug aan een bijzonder moment. Ik werkte toen nog in het hospice en ik draaide een nachtdienst. Halverwege de nacht had ik een echtgenote gebeld, haar man ging zichtbaar achteruit. Het was een vrouw op hoge leeftijd, maar ze kwam en ze bleef de hele nacht bij hem.

Hij reageerde niet meer op haar, maar haar hand bleef rusten op zijn hand. Ze depte zijn voorhoofd en maakte zijn lippen vochtig. Geregeld zal ik even bij haar en dan deelde ze mooie herinneringen met mij. We hebben veel gepraat samen.

Toen mijn dienst er op zat. liep ik nog even de kamer op, om afscheid te nemen. Mevrouw stond naast het bed en streelde de wang van haar man. Op dat moment opende hij zijn ogen en bewoog zijn lippen. Hij tuitte zijn lippen, alsof hij haar een kus wilde geven. Mevrouw boog zich voorover en gaf haar man een kus op de mond. Met dat zij weer rechtop wilde staan, overleed hij in haar armen.

Waardevol moment. Waken en wachten op de laatste zucht werd een waken en ontvangen van een laatste kus.

Verbinding op gevoel

Ze zit wel aan tafel, maar ze sluit steeds haar ogen. Knikkebollend in de stoel. Voor haar ligt een schaaltje met stukjes gesneden banaan. ‘Ze eet slecht’ vertelt een collega mij ‘ze valt af’. Ik zie het aan haar.

Soms kijkt ze op en kijkt ons starend aan. Ziet ze me wel, of kijkt ze langs me heen? ‘Ze begrijpt ons niet goed, ze is zo leeg’ vervolgt mijn collega en ik begrijp wel wat ze zegt. We zeggen het wel eens als bewoners dieper in hun dementie raken en de wereld aan ze voorbij lijkt te gaan, als de woorden niet meer binnendringen, taal niet meer begrepen wordt. ‘Leeg, ze lijkt zo leeg’.

En toch…

Leegte is als een huls, waar de mens steeds meer uit verdwijnt. Ik vraag me af of dat zo is en of ik dat zo wil zien. Wij verdwijnen, wij worden niet meer begrepen, wij worden vage beelden in haar werkelijkheid. In haar schuilt het meisje, de vrouw die ze is en altijd zal blijven. De leegte zit er alleen maar tussen ons, in de verbinding die voor haar niet voelbaar is.

Dus stap ik haar ruimte in, haar werkelijkheid. Dat is een wereld zonder woorden. Ik ga op mijn hurken naast haar zitten en ik leg mijn hand op haar hand. Ze opent haar ogen en staart er naar. Stil, we zijn samen stil. Ze kijkt naar de hand en langzaam draait ze haar hoofd en kijkt mij aan. Ze kijkt naar mij en ik vang haar blik.

Zo zit ik even naast haar. Mijn hand op de hare en vervolgens pak ik de vork en prik er een stukje banaan aan. Ik lach naar haar en breng de vork naar haar lippen. Ze opent haar mond en hapt de banaan van de vork. Langzaam kauwt ze, starend naar onze handen. Soms buigt ze haar hoofd en sluit haar ogen. Ze is zo moe, ik zie aan alles dat ze moe is.

Ik streel nog eenmaal haar hand, ik moet weer verder. Ze kijkt op en heel langzaam verschijnt er een glimlach. In de stilte hebben we contact, wordt de leegte opgevuld. Verbinding op gevoel.

‘Stel je voor…als kakkerlak.’

‘Ik ben niet bang voor de dood, ik ben bang voor wat daarna komt’ is een uitspraak van een bewoner tijdens een gesprek. Niet weten wat daarna is, gaf onzekerheid en angst. In alles waar deze man de eigen regie had en zelf zoveel mogelijk grip op zijn leven probeerde te houden, verloor hij op dit punt zijn houvast.

Tja, wat is er ook daarna? Als collega’s spraken we daarover na tijdens de lunch. Waar de één onzeker was over wat daarna kwam, geloofde de ander in een leven na de dood. Eén collega hoopte niet dat de theorie over reïncarnatie waar zou zijn. ‘Stel je voor dat je als kakkerlak terugkeert’ zei ze en daar moesten we om glimlachen.

‘Ik ben niet bang voor de dood….’ dat geldt niet voor iedereen. Bij bewoners en óók bij naasten merk ik vaak angst voor het sterven. Daar heeft iedereen zijn eigen beeld en verhaal bij. Zelfs als er een zekerheid is dat er een leven na de dood is, is het sterven iets om tegenop te kijken. ‘Krijg ik pijn? Kan ik stikken? Sterf ik alleen?’ het zijn zomaar gedachten die iemand bezig kunnen houden.

‘Bent u bang voor de dood? Bent u bang om sterven? ik weet dat dit een directe vraag is. Het is niet een vraag om zomaar te stellen en tegelijk hoeven we er niet omheen te draaien. Voor vrijwel alle bewoners in een verpleeghuis is dit hun laatste thuis en zij of hun naasten zijn zich daar goed bewust van. Er komt een moment dat ze hier zullen sterven. Je voelt meestal in een gesprek wel aan of je hierover kan praten. Vaak merk ik de opluchting, omdat je deze vraag stelt. Waar ze zelf al mee bezig waren in hun hoofd, is bespreekbaar, ligt open op tafel.

Ik vind dit waardevolle gesprekken. Het is kwetsbaar en je mag als zorgverlener dichtbij de ander komen. Het geeft de ander de ruimte om vragen te stellen, te vertellen waar hij of zij bang voor is of wat rust geeft en waar de wensen liggen. Soms kan je door jouw uitleg iemand gerust stellen. Het komt ook voor dat bewoners en naasten er nog niet aan toe om daarover te spreken, maar bied je wel de opening en de veiligheid om er later op terug te komen.

‘Ik ben niet bang voor de dood’ zei deze meneer in het gesprek. ‘Ik ben wel bang voor wat daarna komt’ vervolgde hij. Het leverde niet alleen een gesprek op met hem, maar óók met collega’s. Luchtig tijdens de lunch.

‘Stel je voor, als kakkerlak….’

Straks is niet nu

‘Straks is niet nu’ ik hoor het haar zeggen. Een collega wandelt met een bewoonster over de gang. In de huiskamer klinkt het gerammel van de pannen, het avondeten wordt voorbereid. Ik sta in de hal, te wachten op de lift. Ik ga zo naar huis. ‘Straks’ denk ik in gedachten en dat is voor mij dichtbij.

Ik kijk de lange gang in, waar ik mevrouw zie lopen, mijn collega er vlak naast. Het liefst wil mevrouw een andere route volgen dan de rechte baan die de gang biedt. Liever gaat ze naar links of naar rechts, opent ze deuren van de kamers van andere bewoners. De collega leidt haar steeds weer naar de lange gang, om te voorkomen dat ze bij een andere bewoner op de kamer komt. ‘Kom maar, we gaan niet de kamers op. Kom maar, straks gaan we eten.’ Mevrouw reageert en het is duidelijk te horen: ‘Straks is niet nu’.

‘Straks….’ we zeggen het vaak, bedenk ik me, terwijl de lift op nog zich laat wachten en ik naar het trappenhuis loop. Ik kan de zinnen in mijn hoofd bedenken. ‘Ga nog maar even zitten, we gaan straks koffiedrinken’ of ‘Ga nog maar even in bed liggen, straks komt de zorg bij u’.

‘Straks is niet nu’.

Straks is ver weg als je leeft in het moment van nu. In het nu waarin je voelt dat je naar huis moet gaan, dat je voor je man moet zorgen. In het nu waar de aardappels geschild moeten worden, waar je de kinderen uit moet zwaaien voor school. In het nu waarin je voelt dat je naar je werk moet gaan, waar je denkt en zeker weet dat je nu écht op moet staan, omdat anders….

Haar woorden dansen na in mijn hoofd, terwijl ik de trappen afloop naar beneden. In het nu van dit moment, is er voor haar geen ruimte voor straks.

Straks is als de lange gang waarin je wandelt en waarvan je niet ziet waar het op uitloopt. Straks zijn de woorden die geen rust geven, als je liever zoekt achter deuren wat je kwijt geraakt bent. Als je zoekt naar de grip op je gedachten en de flarden bij elkaar wil houden van dat wat ooit was. Als je zoekt naar geborgenheid en veiligheid, omdat het nu zo onrustig en angstig voelt, wil je niet wachten op straks.

Straks is niet nu. Ze heeft gelijk.

Mijn lach is weg

Nel loopt meestal vrolijk op mij af. Ze lijkt me te herkennen en dan is ze blij dat ze me ziet. Ze maakt een praatje en ik bewonder altijd haar jurk. Jurken draagt ze graag, zoals ze ook altijd een ketting om haar hals draagt, die door de hanger goed opvalt.

Vandaag zit ze wat lusteloos aan tafel. Het is spelletjesmiddag en Nel zit aan de tafel waar ze aan het sjoelen zijn. Iedereen lijkt plezier te hebben en één bewoner is fanatiek bezig om de hoogste score te behalen. Nel niet, Nel kijkt nors voor zich uit en lijkt niet op te merken dat ik op haar af loop. Ik probeer contact met haar te krijgen. ‘Nel, waar is je mooie lach?’ vraag ik en ze kijkt me somber aan. ‘Mijn lach is weg’ en ik geloof haar meteen, zo treurig als ze kijkt.

Ik doe een poging om haar op te vrolijken. ‘Wat heb je een leuk vest aan’ en dat meen ik ook. Hij valt niet alleen op door de rode kleur, maar het is ook opvallend dat ze dit keer géén jurk draagt. Nel lacht niet terug. Ze vertelt over haar moeder en haar broers, die niet op bezoek komen en dat ze daar niets van begrijpt.

‘Waar is je mooie lach?’ is mijn vraag, maar het maakt geen verbinding met haar gevoel. Haar gedachten zijn bij anderen, naasten die niet bij haar zijn. Naasten uit een ver verleden, maar in haar wereld van vandaag hebben ze een bestaan. ‘Ik snap dat je ze mist’ zeg ik en ze knikt bevestigend, terwijl ze naar de sjoelbak staart.

Je wil dat bewoners het goed hebben. Liever geen gemopper, geen geklaag, geen ongeduld. Liever geen ruzie aan tafel tussen bewoners onderling. We sussen, we troosten, we proberen de rust te bewaren en de gezelligheid en we motiveren ze om mee te doen aan activiteiten die worden georganiseerd. Daar is ook niets mis mee. Bewoners hebben echter ook gewoon hun nukken, boosheid, irritaties en verdriet.

Mag dat er zijn?

De volgende dag zie ik haar aan het einde van de gang lopen. Ze loopt naar me toe en zwaait vrolijk naar me. Ik zie duidelijk een lach op haar gezicht. ‘Is je lach er weer?’ ik kan het niet laten dat te vragen. ‘Ja, beetje bij beetje vind ik hem terug’ zegt ze ineens heel ernstig. ‘Oh gelukkig maar’ zeg ik ‘als je lacht vind ik jou het allermooist’ en dan lacht Nel volop. Een lach van oor tot oor.

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag